Wachten kun je natuurlijk overal, maar nergens kent het zoveel reliëf als in de gezondheidszorg, waar het is verbonden met angst, hoop en spanning over de uitslag of de behandeling die straks zal volgen.

Van de huisarts tot de tandarts en van de bekkenbodemtherapeut tot de oncoloog: allemaal hebben ze speciale ruimtes ingericht, waar de patiënt zich in stilte kan voorbereiden op consult, controle of ingreep. Meestal staat er duurzaam meubilair in geruststellende tinten en met afgeronde hoeken. Grote wachtruimtes bieden nog wel eens een koffieautomaat, of een hoektafeltje waarop een thermoskan en wat koppen en schotels prijken. Ook liggen er altijd onbestemde tijdschriften van het soort dat je zelf nooit in huis haalt. Boulevardbladen met verbleekte roddels. Een damesblad met twaalf tips voor een ideale taille en een half ingevuld cryptogram. Een glossy vol suggesties voor de winter van vijf jaar geleden.

De wachtkamer waar ik deze week was, bood een psychologiemagazine met een groot verhaal over geduld. En tegenover me zat een oud Indisch dwergvrouwtje met volle overgave te geeuwen. Ze had al een gezicht als een verschrompeld appeltje, maar als ze dan in een nieuwe gaap uitbarstte, waarbij ze haar mond wijd opende en haar ogen stijf dichtkneep, dan plooiden al die plooien zich nog dieper zodat er een plastiek van het wachten ontstond.

Je slaat het ene been over het andere en een tijdje later het andere over het ene. Je volgt de fijne barst in het stucwerk, die over de muur kronkelt als een rivier door de jungle. Je knoopt je veters opnieuw. Je staat op en slentert de gang in, tot de tochtdeuren en dan retour, en dat nóg eens, zoals de ijsberen dat inderdaad doen. En kom je dan tenslotte terug in de wachtkamer, dan geeft de grote klok daar aan dat er alweer drie minuten verstreken zijn.

Ik probeerde me voor te stellen hoeveel tijd ik in al mijn jaren al wachtend had doorgebracht. Was dat verdane tijd geweest? Of vormen die lege momenten noodzakelijke pauzes? De antwoorden lieten passend op zich wachten.