Een half jaar voordat ik het infarct kreeg, was mijn vader aan hartklachten overleden. Binnen de familie kwamen hartkwalen vaker voor, maar zelf had ik tot dan toe nergens last van. De week ervoor had ik carnaval gevierd en die ochtend had ik zelfs nog hardgelopen. Dus toen ik ’s avonds een doof, tintelend gevoel waarnam in mijn armen, dat uitstraalde naar mijn kaak, maakte ik me in eerste instantie niet zo’n zorgen. Ik belde de huisarts, van wie ik als therapeut het privénummer had, vooral om even te overleggen. Hij was op vakantie, maar vanwege mijn familiaire belasting adviseerde hij me toch om de huisartsenpost te bellen.

Even later werd er een ambulance gestuurd, om een hartfilmpje (ECG) te laten maken. Ik had zo’n hoge bloeddruk dat ik mee naar het ziekenhuis werd genomen, in eerste instantie in alle rust. Onderweg zag de ambulancebroeder onregelmatigheden op de ECG en werden de sirene en het zwaailicht aangezet. Bij het ziekenhuis aangekomen, werd ik meteen naar de katherisatiekamer gebracht. Het infarct bleek veroorzaakt te zijn door een klein vernauwd bloedvaatje, maar de cardioloog vertelde dat er veel meer aan de hand was: ik had een ernstig ziek vaatstelsel en zou waarschijnlijk de rest van mijn leven medicatie moeten slikken. Om de ergste vernauwingen in mijn kransslagaderen te verhelpen, werden er later die week vier stents geplaatst.

Het was een bizar idee dat ik blijkbaar zo ziek was. Als fysiotherapeut en acupuncturist was ik bewust bezig met gezondheid en de relatie tussen lichaam en geest. Ik sportte regelmatig en voelde me fit. Maar die eerste nacht dat ik op de intensive care lag, dacht ik ineens tot mijn verbazing: nu hoef ik maandag in ieder geval niet te werken. Deze gedachte spookte nog lang door mijn hoofd.

Eigen ritme

Twee weken nadat ik uit het ziekenhuis kwam, was ik alweer aan het hardlopen. Mijn omgeving verklaarde me voor gek, maar ik dacht: moet kunnen. Deelnemen aan een hartrevalidatieprogramma vond ik niet nodig, als therapeut kon ik daar prima zelf voor zorgen. Toch kwam er op een gegeven moment een punt dat ik dacht: nee, ik moet nu eindelijk eens accepteren hoe het is om de andere kant te ervaren, om patiënt te zijn. Ik ben altijd degene die tegen de ander zegt wat hij allemaal moet doen en wat goed voor hem is, maar zelf…

De revalidatiegroep bestond uit vijf of zes mannen van mijn leeftijd, die net als ik ambitieus waren en fit oogden. De een was tophockeyer, de ander Europees kampioen mountainbiken, de volgende arts. Allemaal bleken ze hun eigen issues te hebben, bijvoorbeeld binnen hun relatie. Ik vroeg me verbaasd af of ik de enige was bij wie er niets speelde, dat kon toch bijna niet? Toen ik van een afstand naar mijn leven keek, zag ik dat ik als een circusartiest probeerde om heel veel bordjes tegelijk omhoog te houden. Daar moest verandering in komen.

Daarom kon ik me ook niet zo vinden in de aanpak die tijdens de revalidatie centraal stond: steeds wat meer, harder en sneller gaan bewegen. Dat deed ik mijn hele leven al, dat moest ik juist niet meer doen! Ik besloot om halve dagen te gaan werken en dat doe ik nu nog steeds. De ochtenden zijn voortaan voor mezelf: ik sta vroeg op om te gaan lopen in de natuur, Qi gong-oefeningen te doen, te zwemmen in onze zwemvijver en te mediteren. Deze dingen deed ik voorheen ook al, maar nu neem ik er meer de tijd voor.

Ook ben ik me gaan verdiepen in voeding. Voorheen hield ik me hier niet zo mee bezig, maar nu eet ik vooral biologisch. Tijdens een orthomoleculair congres over cardiologische klachten heb ik geleerd hoe ik mezelf kan ondersteunen met onder andere anti-oxidanten, visolie en zink. Deze dingen neem ik in combinatie met mijn medicatie. Het verbaasde me dat ik tijdens mijn opname in het ziekenhuis snacks kreeg en dat er via de televisie op de afdeling geen voorlichting over gezonde voeding werd gegeven. Als mensen daar ooit voor open staan, dan is het wel na een hartinfarct.

Acceptatie

Het heeft nog een hele tijd geduurd voordat ik besefte dat ik niet meer fulltime kon en wilde gaan werken. In eerste instantie ontkende ik dat, zowel tegen mezelf als tegen de psychologen die ik sprak. Ik was gewend om zelf op de stoel van de therapeut te zitten en kwam tijdens de gesprekken met hen niet verder. De verdieping waaraan ik behoefte had, vond ik bij de spirituele opleiding die ik momenteel volg. Hier kan ik in een veilige setting onderzoeken welke beschermingsmechanismen een rol spelen in mijn leven.

Langzamerhand ontstond het besef dat ik het lastig vind om de kwetsbaarheid van mijn lichaam en de gevolgen hiervan onder ogen te zien. Mijn hele leven heb ik een enorme drive gehad om me te ontwikkelen en dingen neer te zetten. Jarenlang was mijn praktijk de ideale manier om een brugfunctie te kunnen vervullen tussen reguliere en alternatieve medische zorg. Nu kon ik het niet meer opbrengen om de praktijk te runnen, met alles erop en eraan: personeel, functioneringsgesprekken, teamvergaderingen… het was gewoon teveel.

Na in 2018 twee keer een hartritmestoornis te hebben gehad, besloot ik eind van dat jaar om mijn praktijk te verkopen en te stoppen met mijn werk als fysiotherapeut. In plaats daarvan richt ik me nu volledig op acupunctuur en de aanvullende behandelingen die ik me afgelopen decennia eigen heb gemaakt en waar mijn hart bij ligt. Daarnaast heb ik meer tijd voor mijn andere passies, zoals zelf muziek maken – dat voelt voor mij als ademen. 

Aan de ene kant ben ik blij met alle ontwikkelingen, aan de andere kant vind ik het lastig. Ik ben best bang voor het spreekwoordelijke zwarte gat en vraag mezelf weleens af: voeg ik nog iets toe? Ik heb al zoveel gedaan op het vlak van persoonlijke ontwikkeling en het helpen van mensen, heeft het allemaal wel zin? Wie ben ik om te zeggen dat iets de waarheid is? Maar juist door mezelf deze vragen te stellen en ze te durven onderzoeken, merk ik dat ik verander als therapeut. Ik merk dat gesprekken met cliënten automatisch een andere wending nemen en nog meer diepgang krijgen. De essentie is volgens mij om mensen te accepteren zoals ze zijn – net zoals ik dat bij mezelf mag doen en wat me steeds beter lukt.

Fotografie en interview: Tom van Limpt en Sandra Willemen