Deze keer werk ik van 11.00 tot 15.00 uur in het hospice. Normaal doe ik de dienst van 15.00 tot 19.00 uur, maar ik wil wel eens ervaren wat er op een andere tijd aan bezigheden voorbijkomt.

We ruimen net de boel op van de lunch. De ene gast at een broodje met kaas op haar kamer. Een andere gast werd geholpen met het eten van een schaaltje vla. En gast nummer drie drinkt alleen nog maar wat water. Zijn vrouw en dochter zijn de afgelopen vier weken goed bekend geraakt in de keuken en koelkast en maken hun eigen broodje klaar.

“Ik heb kanker en ik ga dood”

Terwijl mijn collega vrijwilliger nog even kijkt of de wasmachine al klaar is, wordt er aan de deur gebeld. Ik loop naar de voordeur en daar staat een man van een jaar of 60 met zijn fiets in de hand. Als ik opendoe zet hij de fiets neer en geeft me een hand. “Hallo, ik ben Bert Baas* en ik heb kanker. Het begon hier, hij wijst op een plek in zijn buik, en nu zit het overal. Ook in mijn longen. Ik ga dus dood.” “Oh”, zeg ik, “u komt zich voorbereiden op uw toekomst.” “Ja”, zegt hij lachend.

Onbegrepen en alleen

Ik laat hem binnen, we lopen naar de woonkamer. “Gezellig hier”, zegt Bert. “Ja, ik had al wel gehoord van de open dag, maar toen had ik geen energie om te komen kijken. Bovendien zijn er dan zoveel mensen…”

Koffie of thee wil hij niet, maar hij gaat graag even zitten. Hij vertelt hoe hij al jaren loopt te kwakkelen met zijn gezondheid en dat ze nooit wat konden vinden. Hij had soms veel pijn, was vermoeid, kon niet meer goed functioneren en raakte zo zijn werk kwijt. Niemand geloofde hem eigenlijk, hij zag er niet ziek uit.

(de tekst gaat onder de foto verder)

Zijn vrouw is ondertussen van hem gescheiden en zijn volwassen kinderen wonen in een andere plaats. Zijn zoon ontkent de ziekte van zijn vader, wil het er niet over hebben. Daardoor ziet hij zijn zoon niet meer zo vaak. “Mijn dochter is helemaal op haar moeder gericht, die zie ik vrijwel nooit meer.”, zegt Bert. “Toen ik mijn buren vertelde dat ik kanker had, zeiden ze: 'Oh, als je me nodig hebt moet je het maar zeggen.' Ik had liever gehad dat ze zeiden: 'Joh wat klote voor je' en dat ze een week later nog eens aan me hadden gevraagd hoe het ging. Nu zie ik ze eigenlijk nooit, want ze kunnen toch niks voor me doen.”

“Volgens mij voelt u zich dan vast wel eens eenzaam”, zeg ik. Dat beaamt hij volmondig. “Maar ik heb wel een kat; dat is mijn beste vriend. Alleen die praat niet terug en het arme beest kan er ook niets aan doen dat ik af en toe zo verdrietig ben.”

Wel een fijne plek om dood te gaan

“Oh, het is al bijna twee uur, ik moet naar de fysiotherapeut hier om de hoek. Daar ga ik ook voor het eerst heen. Die man is gespecialiseerd in fysiotherapie bij kanker. Mijn huisarts heeft me naar het sociaal team gestuurd en die sturen me nu overal op af.”

Ik vertel hem dat hij het beste even kan bellen met een van de coördinatoren om te spreken over de mogelijkheden van opname in het hospice als het zover zou komen. “Dat ga ik zeker doen. Ik vind het wel fijn hier”, zegt hij.

*Bert Baas is niet zijn echte naam