Ondanks de vele ouderen die het tot mijn spijt niet gered hebben, is mijn moeder een van de weinige 100-jarigen die dat gelukkig wel gefikst hebben. Toen we na de eerste lockdown eindelijk weer naar haar tehuis mochten, bleek meer dan de helft van haar medebewoners te zijn verdwenen. De lege kamers werden naarstig weer gevuld, maar er bleef onvoldoende personeel om de klappen op te vangen.

Gebit

Moeder kwam terug van de speciale corona-unit in het Flevohuis zonder ondergebit. Ondanks uitgebreide zoektocht kwam het nooit meer boven water. Omdat de tandarts er maanden over moest doen om een nieuw bitje te maken, heeft ze al die tijd niet goed kunnen eten en praten.

Toen ze het ding na twee maanden had, was dat vrij snel ook weer spoorloos. Zoeken hielp geen zier, ook dit door de huistandarts gemaakte gebitje bleef weg. Of het misschien moeders eigen plan was geweest het gebitje ergens te verstoppen, blijft tot op heden in het duister.

Binnen een week had ze een nieuw gebitje, gemaakt door een tandprotheticus in de buurt. Om te voorkomen dat het weer zoek raakt, wordt het elke avond opgeborgen en afgesloten in een klein geldkistje. De sleutel wordt daarna op kantoor opgehangen.

(De tekst gaat onder de afbeelding verder)

Sleutels

Inmiddels heeft de coronanoodklok alweer tweemaal geluid in het tehuis van moeder. Aan het einde van de zomer was bezoek op de eigen kamer gelukkig tijdelijk weer toegestaan. Met mondkapje weliswaar, maar daar was iedereen inmiddels aan gewend en ik gaf mijn moeder met mondkapje en al stiekem een kus op haar hoofd als ik haar weer zag.

Honderd

Weer twee maanden later konden we nog steeds op bezoek, maar in zeer beperkte aantallen. Gelukkig, want mijn moeder vierde haar 100-jarig bestaan, waarvan zij heerlijk genoten heeft, samen met de wethouder, mijn broer en ik, en met een brief van de koning. Veel bloemen en kaarten, gebak en kadootjes herinneren haar er nog steeds aan dat ze een eeuw jong is geworden.

“He, dat kan niet”, roept ze steevast als ze de vlaggetjes met 100 weer ziet, die we hebben opgehangen op haar kamer. Als we vragen hoe oud ze zichzelf vindt, antwoordt ze “68”. Als ze soms een beetje in de war is, noemt ze mij haar moeder.

(De tekst gaat onder de afbeelding verder)

Maria's moeder 100 jaar oud

Mijn oma in Rotterdam

Dan vertel ik over haar moeder, mijn lievelingsoma, waarbij ik ging logeren in de grote vakantie, met de fiets en boterhammen voor onderweg. En dat ik dan na een hele dag fietsen eindelijk bij haar in Rotterdam was en dan na twee weken weer terugfietste naar Amsterdam. In mijn eentje, op mijn dertiende. Als ik dan aankwam bij mijn oma, dan schreef ze een kaartje aan mijn ouders dat ik er was. Dat kwam pas in Amsterdam aan, als ik al meer dan een week bij mijn oma zat.

Ik kende het Rotterdam van toen goed en probeerde de “slang” over te nemen. In de winkel - “ga jij even naar t bakkertje en haal je een halfje wit?” - hoorde niemand dat ik van buiten kwam. Men dacht dat ik een echte Rotterdamse was, dat maakte me een beetje trots.

Herinneringen komen boven

Want mijn ooms en tantes riepen altijd dat ik praatte als een echte Amsterdamse. En begonnen dan over voetbal. Dat Feijenoord beter was en zo. Het programma “Langs de Lijn” van Bob Spaak zorgde er iedere zondagmiddag voor, dat mijn moeder, broertje en ik stil moesten zijn. Gelukkig had mijn moeder vroeger ook gekorfbald, dus dat werd mijn sport, bij ROHDA, in West.

Als ik daarover vertel aan mijn moeder, dan komt haar geheugen van vroeger meteen oppoppen. Dat haar tweede naam Adriana is en dat ze als kind in de Adrianastraat woonde in Rotjeknor. Dat ze een vriendje had, dat Jan heette, maar waarmee ze geen verkering mocht hebben van zijn moeder, omdat mijn moeder katholiek was.

(De tekst gaat onder de afbeelding verder)

Maria maakt koffie

Engeltje boven haar hoofd

Het allerleukste uitje met mijn oma, was samen naar de kerk lopen en twee losse centen in die voorbijschuivende fluwelen zak laten vallen. Eén tegelijk, want die koster manoeuvreerde die zak gedurende de mis twee keer langs onze bank.

Ik genoot van de kerkelijke rituelen. Als ik later 18 was, zou ik me laten dopen. Dat is er nooit van gekomen maar ik snap de mensen die ergens in geloven heel goed. Ik weet nog steeds niet waaronder ik mezelf moet scharen. Onder de agnosten of iets-isten? In ieder geval onder de mantelzorgers. Mijn buurvrouw, waarmee ik geregeld hondjes uitlaat, vindt het belachelijk dat je - zoals ik - op je 75ste nog steeds voor je moeder moet mantelzorgen. Nou ja, zorg die ik deel met het verpleeghuis.

Mijn moeder heeft in elk geval een engeltje boven haar hoofd rondvliegen dat haar tot nu toe heeft behoed voor ernstige ziektes en ongeluk.

En de truc met het gebit in het geldkistje? Die werkt na drie maanden nog steeds. Even afkloppen..

Hoe ervaart u de zorg voor iemand anders? Deel het hier